“Het begon allemaal in 1992. Ik bracht mijn oudste zoon naar de voetbal, negen uur ’s ochtends. Om kwart over negen was ik ineens leider en trainer van de F4. Zo ging dat toen. Ik ben toen trainer gebleven tot mijn jongste zoon naar de A-junioren ging. Daarna werd ik trainer van de A7. Maar ja, als je voor de zoveelste keer met twee man in de regen op een blubberveld staat, dan houdt het een keer op.
Nu ben ik weer terug. Samen met een flink team trainers, waaronder mijn zoon Joost, train ik de JO19-6. Joost wilde samen met zijn vriend Alex Korbee een team trainen, toen de JO14-4. Hij vroeg of ik ook wilde helpen. Nou, dat was zo geregeld. Maar toen de coördinator vroeg wie er op zaterdag bij was, deden Joost en Alex een stapje terug. Dus kreeg ik dat er meteen bij. En eerlijk? Ik vind het heerlijk. Lekker buiten, mensen ontmoeten op de club. Het houdt me bezig.

Thuis ben ik vaak alleen. Mijn vrouw Fransje is overleden toen ze 64 was. Ze tobde al lang met haar gezondheid, het was echt een lijdensweg. Nu zit ik vaak op zolder bij mijn modelspoorbaan, of in de tuin. Maar de voetbalclub brengt me onder de mensen. Dat is belangrijk.
Ik woon al sinds 1983 aan de Eendendaal in Nieuwerkerk. Toen was dat nog een nieuwbouwwijk. Mijn zoons Hans, Joost en Frits zijn daar geboren. Hans en Joost spelen nog steeds bij Nieuwerkerk.
Mijn werkzame leven was niet altijd makkelijk. Ik werkte als Financial Controller bij de energiecentrales wat eerst GEB was en later EON en Uniper werd. Toen er nieuw management kwam, werd ik ontslagen. Dat was een lastige tijd, vooral omdat Fransje toen al ziek was. Het was lastig om weer aan het werk te komen. De laatste jaren voor mijn pensioen was ik verkeersregelaar, wat niet echt mijn droombaan was.
Ik heb twee kleinkinderen. Joey voetbalt in de JO11 en Abigail is bijna vier. Prachtig om te zien hoe de jeugd zich ontwikkelt. En het jeugdvoetbal is zó veranderd. Vroeger trainden we drie kwartier per week, als het al doorging. Nu, dankzij kunstgras, trainen ze twee keer vijf kwartier per week. Meer ruimte, betere materialen, trainers krijgen goede kleding. Het verschil tussen selectie en recreatie is bijna verdwenen.
Zolang ik gezond ben en de jongens het willen, blijf ik training geven. Ik zei ooit: ‘Als jullie kampioen worden, stop ik.’ Toen zeiden de jongens: ‘Dan worden we maar geen kampioen.’ Toen ze tóch kampioen werden, waren er een paar bang dat ik echt zou stoppen.
Ik ben een strenge trainer. Ik hou van duidelijke afspraken en regels. Samen met de andere trainers geven we de jongens veel waardering. Dat helpt ze groeien. Al kan ik ook wel eens boos worden als ze een oefening weer niet snappen of slap uitvoeren. Maar ach, dat hoort erbij. Het is mooi werk. En ik ben er nog lang niet klaar mee.”
